Kom uit die bubbel: beleid op basis van bewijs

Wat doe je als beleid niet aansluit op de werkelijkheid? Een veel voorkomende reflex is: méér beleid maken. Slecht plan, vindt schrijver en onderzoeker Marije van den Berg. Haar nieuwe boek De beleidsbubbel is een pleidooi voor beleid dat gebaseerd is op bewijs uit de praktijk. Hoe is haar blik op beleid tot stand gekomen?

Door Peper Hofstede

Op een regenachtige maandag, niet lang geleden, werd in Leiden de Dag van het Bestuur georganiseerd. Een paar honderd decentrale bestuurders praatten samen over de ‘responsieve overheid’, burgerinitiatieven, de evaluatie van gemeentelijk beleid en over hoe je kwetsbare burgers bereikt. Marije van den Berg was erbij. “Het was echt een heel goede dag, met aandacht voor de juiste dingen. Met toch ook één moment waarop ik de beleidsbubbel ter plekke zag ontstaan. Er werden stellingen voorgelegd aan de zaal, en dan moest je aan de ja-kant of de nee-kant gaan staat. Een daarvan was: om armoedebeleid te maken, moet je arm (geweest) zijn. Ik denk dat zeker driekwart van de deelnemers voor ‘nee’ koos. Dat deden ze vanuit hun expertise en met de beste intenties, maar ik koos toch voor de ja-kant. Want de allereerste vraag die je beantwoorden moet: hoe is het voor jou om arm te zijn? Gelukkig voor mij, heb ik die kennis niet.“

Het is een anekdote die haar kijk op beleid helder illustreert. Ze kan er niet genoeg op hameren: het begint én eindigt met bewijs. Bewijs voor wat er daadwerkelijk nodig is, bewijs dat jij je daarmee mag bemoeien en bewijs dat jouw interventie werkt. “Natuurlijk kun je wat distantie of een bredere blik of expertise op een ander vlak toevoegen. Van toegevoegde waarde zijn, mag heus. Maar je moet toch echt weten hoe het is om arm te zijn om er jouw waarde aan te kunnen toevoegen. Het gaat om de allereerste stap. Die zetten, is helaas niet de norm en daarmee sluit de beleidsbubbel zich.”

Ze spreekt uit ervaring. Alleen al Marije’s huidige takenpakket leest als een overzicht van een compleet werkend leven. Ze is as we speak onderzoeker, schrijver, podcastmaker, vicevoorzitter van de lokale Rekenkamer, voorzitter van een klein vermogensfonds, initiator van de energiefixers, ze zit in de raad van toezicht van Ouders & Onderwijs en is regelmatig bij verschillende gemeenten over de vloer voor heidagen en inspiratiesessies. Of ze wel genoeg uren in een dag heeft? Nooit, maar ze wil álles weten, is overal nieuwsgierig naar. “En het ligt allemaal ook wel in elkaars verlengde. Het gaat elke keer over dat samenspel tussen het politiek-bestuurlijke, de organisatie en de gemeenschap. En je kunt zo’n systeem alleen snappen als je het van binnenuit en in z’n context kunt bekijken.”

Van droom naar praktijk

Haar kennismaking met de politiek begon met een droom. Niet een van die opgezwollen toekomstvisies, maar zo’n simpele, die je ’s nachts overvalt en ’s ochtends nog even bij je blijft. Het was 1997 en in de koffietent waar Marije werkte, had een collega verteld dat hij lid was geworden van een politieke partij. Een feitje dat kennelijk beklijfde. “Die nacht droomde ik dat ik bij het postkantoor was en me aan het loket aanmeldde bij de Partij van de Arbeid. Toen ik wakker werd, dacht ik: dat zal wel iets betekenen, laat ik maar lid worden.” En zo rolde ze nonchalant – en naar eigen zeggen vrij argeloos – de politiek in.

Het was niet per se een voor de hand liggende keuze. Ze studeerde Nederlands, kwam ook niet uit een politiek nest. “Ik was ook niet heel bevlogen op een thema, hoefde niet de barricaden op. Maar ik wilde wel meebouwen aan die eerlijke verdeling van kennis, inkomen en macht en ik trof er een hele leuke club mensen. En bij een politieke partij gaat het net als bij de voetbalvereniging: zodra je aangeeft dat je wel wat wil doen, is er ook heel veel te doen.”

Het waren de beginjaren van het internet en Marije kwam terecht in de werkgroep Communicatie en Technologie. Eerste punt van orde: het opzetten van een website. “Die groeide uit tot het politieke forum van Leiden, waar mensen van alle politieke kleuren met elkaar in discussie gingen. Toen ik later gemeenteraadslid werd, bleek dat heel handig. Ik werd de eerste politicus in Nederland met een blog. Doordat ik dagelijks schreef over wat me bezighield en er dus mensen meelazen, kreeg ik superveel feedback. Heel leerzaam.” Het vormde de basis voor haar fascinatie voor (online) participatie.

Voeling met het veld

Uiteindelijk zou ze acht jaar in de gemeenteraad zitten, waarvan anderhalf jaar ook als fractievoorzitter. Inmiddels heeft ze de partijpolitiek al jaren achter zich gelaten, maar het zette haar wel op het spoor van het democratische denkwerk waar ze zich tegenwoordig als schrijver en onderzoeker mee bezighoudt. “Ik heb zelf kunnen ontdekken wat invloed en macht is, waar die wel en niet liggen. En ook hoe moeilijk het is om voeling te blijven houden met mensen die niet weten hoe dat werkt.”

Waarom dat zo moeilijk is? “Dat zit hem in de trits kunstje-kunde-kunst. Eerst leer je het kunstje: hoe werkt het hier precies? Op een gegeven moment krijg je dat onder de knie; bij je derde begrotingsbehandeling begin je wel een gevoel te krijgen voor de boodschap achter de boodschap, op wie en waarop je moet letten. Dat is deels talent, maar deels ook gewoon ervaring. In de overgang van kunde naar kunst, kun je met die al die kennis gaan spelen en dan wordt het gevaarlijk. Je hebt geen kijk meer op wat je zelf allemaal onbewust weet en doet, en raakt de connectie kwijt met mensen voor wie dat allemaal níet vanzelfsprekend is. Dan zit je dus in de politieke bubbel.”

Dat ligt overigens zelden aan een gebrek aan goede intenties, benadrukt ze, de wil om mensen te helpen is er oprecht. “Maar ik kijk naar de uitkomsten van onze systemen, niet naar wat de bedoeling ervan was. Een klassieke beleidscyclus ziet er als volgt uit: probleem of kans à voorbereiding à besluit à uitvoering à evaluatie à nieuw probleem. Daar zie je de mensen om wie het gaat nauwelijks in terug. Ja, misschien in een kadertje in een rapport, ter illustratie. ‘Inge, 47, twee kinderen’ vindt er ook wat van. Maar heeft Inge ook ja of nee kunnen zeggen en kunnen laten weten of het voor haar werkt?”

Participatie gevraagd

Tegelijkertijd moet Inge dan ook wel zelf meedoen. Daar schort er ook nog weleens aan, want Nederland is in het diepst van zijn ziel een patriarchaal landje, zegt Marije. We kijken graag naar de overheid om dingen voor ons op te lossen. “Dat zit er heel erg in. We willen bestuurders onze angst geven en er dan graag hoop voor terugzien. En ik wil zelf soms ook liever Heel Holland Bakt kijken in plaats van in een burgerberaad te gaan zitten.” Maar verantwoordelijkheid werkt in dit geval twee kanten op.

Zelf liep ze bijvoorbeeld tegen systeemfalen aan toen bleek dat een van haar kinderen niet goed genoeg kon lezen. “De school gaf aan dat we haar op dyslexie zouden kunnen laten testen, à raison van 900 euro. Wij hebben er toen voor gekozen dat geld niet aan een test, maar aan bijles te besteden. Want waar is het bewijs? Na tien extra lessen was het probleem opgelost. Maar ik was zó boos. Want: waarom is er geen remedial teacher beschikbaar binnen de school, misschien wel gefinancierd door ouders, maar dat ook de kinderen van ouders die dat niet kunnen betalen mee kunnen doen? Waarom worden er miljarden in het onderwijs gepompt en spreekt het toch niet vanzelf dat alle kinderen die dat kunnen, leren lezen? Niemand wil dat, maar het is wél de uitkomst.”

Omdat het de aard van het beestje is, besloot ze om samen met onderzoeksbureau Labyrinth alle geldstromen in het onderwijs in kaart te brengen. “Dat leverde een huiveringwekkende kluwen aan beslismomenten en afbuigingen op: al die regelingen en subsidies en projectgroepen – nog voordat het schoolplein überhaupt in zicht is. En bij iedere afbuiging sijpelt er steeds een beetje geld weg. En, belangrijker nog, een stuk zeggenschap. Wat kan de schooldirecteur of de juf nog zelf beslissen? De oplossing is steeds: nog meer losse geldstromen.  In mijn boek gebruik ik het beeld van een kuil: we blijven ons maar dieper ingraven.”

De kuil uit

En toch is De Beleidsbubbel een positief boek. Juist. ‘Een medicijn tegen cynisme’ noemt ze het, een touwladdertje uit de kuil. Een van de treden van die ladder is de inzet van standaarden. “Standaarden vallen wat mij betreft tussen normen en regels in. Normen zijn impliciet en fluïde. Ze worden vaak bepaald door mensen met privilege, je voelt een norm pas als je er niet aan voldoet. Bijvoorbeeld als je als praktisch opgeleide in een groep hbo+’ers komt. Aan de andere kant trekken uitgesproken regels en wetten de boel strak, maar ze kunnen ook beklemmend werken. Standaarden hebben het beste van beiden. Ze zijn expliciet: zo doen wij dat hier. Helder en eenvoudig en vooral niet te veel. Maar ze laten ook bewegingsruimte voor de professional.”

Een standaard geeft daarbij houvast voor wie nog in de kunstje-fase zit, maar is ook een beveiliging in de kunst-fase. “Ook de beste chirurg moet zijn handen wassen voordat hij gaat opereren, want dat is de standaard. Eerst de standaard, daarna de expertise.” Daarbij is het wel van belang dat niet alles uitentreuren geadministreerd moet worden. Neem een piloot. “Het zou onzin zijn als die zei, ‘wacht maar met het uitklappen van het landingsgestel, want ik moet hier nog even afvinken dat ik het lampje voor ‘stoelriemen vast’ heb aangezet’. Dat hoeft niet, want dat zit erin getraind en we vertrouwen op zijn of haar professionaliteit. Maar vertel dat maar eens aan een leerkracht of een verpleegkundige.”

Abstractie vs. maatwerk

In de professionele ruimte achter de standaard is het zoeken naar een balans tussen abstractie en maatwerk. “Ook in een democratie zijn er mensen die pech hebben. Maar we moeten erop letten dat niet steeds dezelfde mensen of groepen de dupe zijn. En dus móet je kunnen praten over individuele gevallen zonder dat die worden afgedaan als onbelangrijk. Vooral ook als uitgangspunt om te onderzoeken of het probleem vaker voorkomt. Abstraheren dus. Sommigen zeggen dan dat je appels en peren niet kunt vergelijken en, och hemel, er is ook nog een banaan! Maar als je een supermarkt moet inrichten of wat gezonds te eten wil, kun je het gerust allemaal onder de noemer ‘fruit’ scharen.”

Ze hoopt dat haar boek straks een uitgangspunt is voor kritische gesprekken. “Met name met de mensen die pukkels krijgen van het woord ‘standaard’. Dat zij het lezen en me dan laten weten waar die pukkels vandaan komen. En de mensen die aan de nee-kant van de zaal bleven staan op de vraag: moet je zelf arm zijn om armoedebeleid te maken? Ik heb ook maar een deel van de wijsheid in pacht, dus ik hoor graag wat zij denken. Ik hoop vooral dat mensen het lezen die het ondanks alles niet willen opgeven met de overheid, die geloven dat er al veel goed is en dat het nog veel beter kan. Want dat is allebei waar.”