Sluit aan bij wat mensen zelf willen

De gezondheidszorg heeft de samenleving ontdekt als samenwerkingspartner. De gemeenschap kan inderdaad bijdragen aan zorg en welzijn, weet Joop Hofman. “Het risico is dat burgers moeten voldoen aan de eisen van professionals, terwijl juist de gemeenschap de norm moet bepalen.”

Tekst Piet-Hein Peeters  

“Er was in die wijk een groep van zo’n dertig vrouwen die wilde afvallen. Ze wilden dat doen met het boek van Sonja Bakker. Wij vroegen ondersteuning van de GGD, of zij die vrouwen verder wilden begeleiden. Maar dat wilde de GGD niet. Want Sonja Bakker was een foute manier om af te vallen.” Joop Hofman, landelijk gezaghebbend opbouwwerker, door de laatste decennia heen werkzaam in een groot aantal gemeenten in Nederland, veel gevraagd deskundige op het onderwerp ‘samenlevingsopbouw’. In zijn werk haalt hij graag een citaat van de schrijver Margaret Wheatley aan: ‘Whatever the problem, community is the answer’. Sonja Bakker, de GGD en de dertig vrouwen zijn volgens Hofman een treffend voorbeeld van waar het mis gaat tussen de ambities van de professionals en de burgers op wie die ambities gericht zijn. “Ik denk dat je altijd moet aansluiten bij de verlangens en drijfveren van mensen, dat je als professional eerst en vooral een goede relatie met ze opbouwt”, zegt hij.

Kracht van de samenleving

Begin april verscheen ‘De basis op orde’, een advies van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving over de toekomst van de eerste lijn. Belangrijk uitgangspunt is volgens de Raad: ‘Ga uit van de kracht van de  samenleving en ondersteun zo nodig professioneel’. De RVS werkt dat uit in adviezen als ‘Investeer in co-creatie met burgerinitiatieven’ en ‘Zorg dat eerstelijnsvoorzieningen kunnen investeren in relaties met netwerken van actieve wijkbewoners’. Joop Hofman noemt het “goede intenties”, maar zegt in dezelfde adem “dat het risico van zulke voornemens is dat burgers en hun initiatieven moeten voldoen aan de eisen van het professionals, terwijl juist de gemeenschap de kwaliteitsnorm moet bepalen.”

Kun je dat verder uitleggen?

“Volgens mij moet niet het vertrekpunt zijn dat burgers zorg overnemen, dat ze onderdeel worden van de professionele zorg. Ik denk dat je eerst moet werken aan sterke gemeenschappen, aan burgers die samen het leven oppakken en wat daar allemaal bij komt kijken. En dat je dan door de kracht van die gemeenschap gaat zien dat mensen meer zorg en aandacht voor elkaar hebben, warmte en liefde met elkaar delen. En die gaan dan zorgen voor elkaar op een manier die wellicht niet voldoet
aan de professionele normen.”

Hoe doe je dat, hoe versterk je gemeenschappen?

“De kern is wat ‘social explorer’ Cormac Russell zegt: ‘Start with what’s strong and not with what’s wrong’. Vorig jaar ben ik met collega’s gaan werken in een wijk in Doetinchem. Criminaliteitscijfers en overlastmeldingen zijn daar met meer dan zestig procent gedaald, terwijl daar voorheen vooral ellende was. Iedereen is nu super tevreden over hoe fijn er samen geleefd wordt. Het enige wat er gebeurd is, is dat mensen gevraagd is wat ze te bieden hebben aan de wijk. Dan zegt de een ‘ik wil wel een moestuin beginnen’, en de ander ‘ik wil kerstbomen opzetten bij ouderen’ en weer een ander wil een clubje beginnen om samen te gaan dansen, daar doen nu vijftig mensen aan mee. Op beleidsniveau noemen we dat dan het aanpakken van eenzaamheid, of werken aan beweging, of gezondheidspreventie, maar het begint domweg met de vraag ‘waar ben jij goed in en wil je dat delen met de wijk?'”

Zo simpel?

“Eigenlijk wel, maar ook weer niet natuurlijk. Niet iedereen kan onmiddellijk oplepelen waar die goed in is. En niet iedereen wil dat dan ook gaan doen. Dus daar moet je wel het gesprek over aan gaan. Het vraagt attent, oprecht luisteren. Goede vragen stellen. Haakjes zien. Samen ontdekken wanneer mensen iets vanuit zichzelf kunnen toevoegen aan de gemeenschap, vanuit hun kwaliteit, hun verhaal. In Amsterdam heeft  woningcoöperatie Rochdale onderzoek gedaan naar onze werkwijze. Die kwamen tot de conclusie dat ze zagen dat het werkte, maar niet konden verklaren waarom het werkte.”

Je moet er toch wat meer over zeggen

“Wat ook in dat onderzoek benoemd werd, is dat dit soort processen, het ontwikkelen van gemeenschappen, niet lineair gaat. Het gaat chaotisch. We hebben het als professionals veel over methodieken, over evidence based werken, maar we weten dat de belangrijkste succesfactor de relatie tussen de professional en de burger, de patiënt, de cliënt is. Dat geldt ook als je werkt aan gemeenschappen. Je moet als opbouwwerker kunnen omgaan met rommel, meedeinen met ongewenste situaties, er vrolijk van worden als het tijdelijk een zootje is. Je moet tot een bepaalde hoogte agenda-loos zijn. Tot een bepaalde hoogte, want je hebt natuurlijk wel een agenda, je bent daar niet voor niets. Maar je begint met het verhaal van de ander, dat wil je op het podium hebben.”

Verkeerd om

En dat is voor professionals niet makkelijk, weet Hofman. De eigen agenda, de eigen methodiek, de eigen cijfers die gehaald moeten worden, het staat heel gauw op de voorgrond. Hofman vertelt lachend hoe hij op een bewonersavond een collega in zijn ogen “alles fout” zag doen. “Maar die avond liep als een trein. De bewoners waren hartstikke tevreden. ‘Oké, laat maar’, dacht ik toen, maar ik vond het me toch moeilijk.”

Die GGD-professionals met die vrouwen die volgens de methode van Sonja Bakker wilden afvallen, wat gebeurt daar?

“Het begint dat binnen de gemeenten of binnen de GGD bepaald wordt dat de mensen in die wijk niet gezond zijn en dat daaraan gewerkt moet worden. Dan gaan ze daar een plan op ontwikkelen en daar moeten bewoners dan aan mee gaan doen. Dan krijg je foldertjes en zo. En dan komt er niemand op de bijeenkomsten. Omdat je verkeerd om begonnen bent. Je moet aansluiten bij wat die vrouwen willen, wat ze met elkaar willen en hoe ze dat zelf samen willen organiseren.”

Maar er zijn gezondheidsproblemen, er zijn maatschappelijke problemen, er zijn beleidsmakers, professionals die daarom ambities hebben.

“Natuurlijk. Maar neem dat rapport van de RVS. Dat ze de eerste lijn willen versterken. Juist door het zo te formuleren kan het zomaar zijn dat je belangrijke zaken uit het oog verliest die wel degelijk bijdragen aan de versterking van de eerste lijn. Beleidsmakers hoor ik vaak over de samenleving zeggen dat dat het ‘voorliggend veld’ is, maar dat veld is het hoofdveld.”

En daar is het te doen

“Ik heb eens meegewerkt aan het Laboratorium voor Alledaagse Kansen. Mensen mochten hun eigen dromen najagen, in hun leven, in hun opleiding. En we hadden bedacht dat ze daar een coach bij kregen. Die mochten ze zelf zoeken. Wij dachten aan de maatschappelijk werker, of de leraar, of politieagent. Voor de compensatie van hun uren hadden we nota bene een ton van het ministerie gekregen. Maar wat bleek, die bewoners die kozen alleen maar naasten of andere buurtbewoners als coach. De grootmoeder, ‘want dat is zo’n tof mens’, of de schoonmoeder, ‘want die rijdt nog steeds motor’, of de groenteboer verderop, ‘want dat vind ik een fijne vent’. Ik ontdekte daar dat voor mensen rolmodellen veel meer in hun gemeenschap zitten dan onder professionals. Een vitale gemeenschap is kracht. In zo’n gemeenschap krijg je aandacht voor elkaar, dan wordt er veiligheid geboden aan elkaar, dan wordt er voor elkaar gezorgd.

Jaarcongres Regels en Ruimte 30 mei 2024

Piet-Hein Peeters gaat in gesprek met Joop tijdens het Jaarcongres Regels en Ruimte op 30 mei 2024. Een dag voor professionals in (publieke) organisaties die willen werken aan kwaliteit. Die maatwerk willen leveren waar nodig en menselijkheid willen tonen als de situatie daarom vraagt.

Dit artikel is eerder verschenen in ‘De Eerstelijns, platform voor strategie en innovatie‘.